De tong der sferen
Romantische utopieën, zoals het communisme, kunnen alleen bedacht zijn door een idealist. Het zal niemand verbazen dat zo iemand zich ook lyrisch uitleeft en ‘idealistische poëzie’ schrijft. Al helemaal niet als hij ook nog verliefd is, een aberratie die ook potentiële economen kan overkomen.
Poëstille: De tong der sferen
AAN JENNY
Wat heb ik aan woorden voor mijn liefde,
Voor de eeuwige reuzengeest,
Die in het trotse stormen en drijven,
Rotsen met zich medesleurt?
Ach! het zijn de lage dieven van de ziel,
Die ons verraderlijk en driest bespotten,
Wat als bezinksel vergeten bleef,
Pronkt en schittert nu als wezen.
Jenny! Had ik de tong der sferen,
En de harmonie des donders,
Dan had mijn liefde door het heelal geklonken,
En de wijde ruimten moesten beven,
En jij zelf angstig vluchten,
Geestesschichten zouden het heelal doorzweven.
ADELLIJKE DAME
De liefdeslyriek die Karl Marx aan het studentenblad Ut Prosit aanbood in 1836 – hij is dan negentien jaar – werd liefdeloos afgewezen. Redacteur Ludwig Otto Stadtherr had ze wel gewetensvol onder de loep genomen: ‘Ter beoordeling ontvangen: een aantal liefdesgedichten, gericht aan een zekere Jenny en vervaardigd door een jongeman genaamd K. Marx. De lectuur viel mij niet gemakkelijk, maar ik had me ertoe verplicht. De chemicus houdt zich niet op met de afstotelijkheid van verbindingen: hij onderzoekt de samenstelling en maakt deze bekend. Welnu, wij hebben hier te maken met een aantal metrische en rijmende woordenrangschikkingen, bedoeld om een dame in te lichten over de sterke genegenheid die een heer, de auteur namelijk, voor haar heeft opgevat. (…) Hij beheerst de Duitse taal niet geheel. Hij denkt niet helder. Zijn letterkundig talent is gering. Hij heeft een sterke hang naar pathos. Zijn zelfingenomenheid is aanzienlijk, zelfs waar hij een nederige toon aanslaat.’
Deze scherpe kritiek moet Marx het inzicht hebben bijgebracht dat hij niet geroepen was om de eerste en grootste dichter van het Duitse proletariaat te worden. Deze ere-naam werd – door Friedrich Engels – toegekend aan Georg Weerth (1822-1856) wiens naam ten onrechte niet meer zo gangbaar is. Ook het woord proletariaat lijkt uit het spraakgebruik verdwenen, wat, eveneens ten onrechte, de indruk wekt dat er geen proletariaat meer is.
Georg Weerth was een vriend van Marx en redacteur van de Neue Rheinische Zeitung waarvan Marx hoofdredacteurwas. Ook zijn poëzie was, evenals deze van Marx, schat-plichtig aan de romantiek, maar wiens poëzie was dat niet in een tijd en een omgeving die nog vervuld was van Novalis en Heinrich von Kleist?
Marx’ liefdesgedichten zijn opgedragen aan barones Jenny von Westphalen, die ze kennelijk wel waardeerde, want de eerste en grootste marxist is met de barones getrouwd. Weinig dichters, zelfs niet de zeer liberale, is iets dergelijks gelukt. Dat met poëzie amoureuze doeleinden te realiseren zijn, werd al sedert eeuwen vermoed. Marx heeft het bewezen.
Vier bundels heeft Marx in de jaren 1836-37 voor zijn beminde geschreven. Ze zijn te lezen in goede uitgavenvan zijn verzameld werk. Erica van Munster en Valentijn Winterveld hebben er in 1982 een aantal uit vertaald.
De Voorherinnering aan Jenny, het kwatrijn dat een reeks sonnetten aan Jenny inleidt, is representatief voor zijn stijl die de passie aller landen verenigt:
Jenny! Geef mij vlammentekens,
En hemelse melodieën. Zo alleen kan zang jou bereiken,
Wat ik zing, is ijdel pogen.
Aan zo’n hemelse bede kan, dat is wel duidelijk, zelfs geen adellijke dame weerstaan.
Maar Marx’ beslissing om zich op niet-literaire proza toe te leggen, heeft de geschiedenis beslissend beïnvloed.