Naar een progressief landbouwbeleid

Niet biologische landbouw, maar verregaande intensivering is de weg naar een groene en goed gevoede wereld. Costa Rica, waar het natuuroppervlak in 40 jaar verdubbelde, is gidsland.

Er is iets geks aan de hand. Als ik denk aan wat historisch een links-progressief landbouw- en natuurbeleid is, dan is dat een beleid waarin voedselproductie wordt gemoderniseerd om mensen te ontlasten van het zware werk en om handen vrij te maken voor een comfortabel, modern leven. Ik zie een beeld voor me waar moderne wetenschap leidend is, om zo betaalbaar en duurzaam voedsel mogelijk te maken. Ik zie het verhaal voor me van landbouwhervormer Sicco Mansholt in Nederland, en van plantenveredelaar Norman Borlaug, die met zijn werk wereldwijd een miljard levens redde.

Tegenwoordig lijkt links precies het omgekeerde te willen. Het streeft ernaar om mensen weer terug het veld op te krijgen, middels een voorkeur voor arbeidsintensieve landbouwmethodes zoals biologische landbouw of agro-ecologie. Zie bijvoorbeeld de Europese Green Deal, waarin de wens wordt uitgesproken dat 25 procent van de landbouw biologisch wordt. In linkse kringen staat ook oude, indigene kennis op een voetstuk, vaak ten koste van wetenschappelijk onderbouwde standpunten. Moderne technieken als gentech worden geminacht, omdat ze de macht van grote bedrijven zouden bestendigen. In mijn documentaire Well Fed laat ik zien dat juist kleine Bengaalse en Indiase boeren, die maar wat graag gebruik maken van genetisch gemodificeerde aubergines om minder te hoeven spuiten, hier de dupe van zijn.

SPARING VS SHARING

Mijns inziens zit links dus op een dwaalspoor. Maar hoe ziet een vooruitstrevend duurzaam landbouwbeleid er dan wel uit, een beleid dat rekening houdt met klimaat en biodiversiteit, en tegelijkertijd boer en burger tevreden houdt?  Om die vraag te beantwoorden, moeten we eerst duidelijker vaststellen wat we willen. Wat mij betreft is dat allereerst een einde aan wat de zesde extinctie is gaan heten – het razendsnel uitsterven van soorten. Tegelijk willen we de honger uit de wereld, en daarvoor is wereldwijd overvloedig, betaalbaar voedsel nodig. De vraag is dus hoe we deze wensen willen combineren: hoe zorgen we voor tien miljard volle monden, zonder dat de wereld om zeep gaat?

Het antwoord daarop ligt in het debat tussen land sparing en land sharing, ‘scheiden’ of ‘verweven’ in het Nederlands. Het is een strijd tussen aan de ene kant de scheiders, die menen dat het ’t beste is om landbouw zo intensief mogelijk te bedrijven, op zo weinig mogelijk grond, zodat er ruimte overblijft voor de natuur. Aan de andere kant staan de verwevers, die denken dat het beter is om landbouw en natuur meer in elkaar te laten overvloeien. Zo’n verweven landbouwmodel –waar bijvoorbeeld biologische landbouw onder valt – herbergt een hogere biodiversiteit op het veld, maar kost meer land omdat de opbrengst lager is. Voor biologische landbouw bijvoorbeeld bedraagt het opbrengstverschil met conventionele landbouw gemiddeld twintig procent, al verschilt het per gewas.

De afgelopen twee decennia is uit veel studies van over de hele wereld gebleken dat we ons best kunnen richten op het eerste plan – intensivering van de landbouw op de vruchtbaarste gronden om zo ruimte vrij te maken voor de natuur. Hoe meer wij doen op weinig land, hoe meer ruimte er is voor ‘echte’ natuur, de enige plek waar dieren en planten daadwerkelijk floreren. Onderzoek in onder meer Ghana, Kazachstan en de Andes liet zien dat  hoe natuurvriendelijk een boer ook boert, de biodiversiteit nooit ook maar in de buurt komt van die van echte natuur. De lagere opbrengsten zijn een te groot offer, die de netto biodiversiteit op de wereld verlagen. De almaar terugkerende conclusie: het strikt scheiden van functies werkt beter dan ze proberen te verweven.

Lang was onduidelijk hoezeer deze strategie ook geldt voor gebieden met veel cultuurvolgers: vogels die houden van de landbouw, zoals de grutto. Uit een aantal recente studies rijst echter het beeld dat het ook hier het beste is om voedselproductie en natuur los te koppelen. Het gebied dat door intensivering vrijkomt, moet in landen als Nederland en België dan niet worden omgezet naar bos of moeras maar naar cultuurlandschap, zoals dat gemeengoed was in het begin van de vorige eeuw. Dat betekent boerderijen waar weliswaar voedsel wordt geproduceerd, maar in zeer geringe mate (minder dan 50 procent van nu): ze fungeren vooral als vogelreservaat, en zullen ook zo gefinancierd moeten worden.

GIGANTISCH POTENTIEEL

Het potentieel voor land sparing is gigantisch. Al in 1995 berekende nu emeritus hoogleraar duurzame ontwikkeling en voedselzekerheid Rudy Rabbinge van de Wageningen Universiteit in een rapport voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) dat Europa net zo veel voedsel kan produceren op een zesde van het areaal als het kiest voor landbouw op de meest vruchtbare delen, en daar de opbrengst maximaliseert. Omdat de afgelopen twintig jaar de opbrengsten alleen maar verder zijn gegroeid, is het benodigde gebied nu eerder kleiner dan groter. Dat geeft enorme mogelijkheden om grond terug te geven aan de natuur.

Het mes van een goed landinrichtingsbeleid snijdt aan twee kanten. Want het behouden en uitbreiden van bestaande natuur helpt de energietransitie in haar strijd voor een stabiel klimaat. Uit werk van Glen Peters, hoofd van het Noorse Center for International Climate Research (cicero) blijkt dat het zogenaamde land use change, ofwel het omzetten van bossen in boerenbedrijven de op één na belangrijkste oorzaak van klimaatverandering is. Er komt meer extra CO2 in de lucht terecht door het kappen van bossen dan door het verbranden van olie of gas. Alleen steenkool is schadelijker geweest. Het niet uitbreiden van het areaal dat de mensheid gebruikt voor onze voedselproductie is daarom cruciaal in de strijd tegen klimaatverandering.

Een verkleining van het landbouwareaal kan ook gunstig uitpakken voor de overblijvende boeren. Een van de belangrijkste redenen van de lage prijzen die boeren krijgen voor hun producten is overproductie. De afgelopen halve eeuw zijn in Europa de opbrengsten sneller gestegen dan de bevolking. Normaal gesproken lost de markt zo’n overschot op door boeren failliet te laten gaan, maar door het subsidiesysteem van de Europese Unie blijven ook boeren in productie die het anders niet zouden redden. Door een strakke landschapsinrichting verdienen de resterende boeren een betere boterham. Omdat hun hoofdtaak voedselproductie is, wordt hun leven bovendien makkelijker en worden ze minder heen en weer geslingerd tussen de verwachtingen van de maatschappij rond landschap en milieu aan de ene kant, en voldoende productie aan de andere kant.

Een overgang naar scheidingsbeleid vergt wel een flinke herwaardering van ruimtelijke ordening. Het grootste gevaar van de scheidingstactiek is dat er wel geïntensiveerd wordt, maar dat de vrijgekomen ruimte niet omgezet wordt naar natuur, maar ingezet wordt om nog meer voedsel te produceren, of wordt ingenomen door steden en dorpen.  Een goede, geleide landschapsinrichting is daarom cruciaal.

COSTA RICA TOONT DE WEG

Maar hoe pakken we dat aan? In de zomer van 2021 viel in Nederland het woord onteigenen weer sinds lange tijd. Demissionair minister Carola Schouten wilde boeren in de buurt van natuurgebieden verplichten hun land van de hand te doen, om zo de milieudruk te verlagen. Niet onverwachts leverde dit een storm van kritiek op – het is de methode van de botte bijl.

Het kan echter ook anders, en daarvoor steken we de oceaan over. In de jaren 80 was het Midden-Amerikaanse Costa Rica koploper ontbossing. Nog maar een kwart van een het tropische land was bos, en de angst heerste dat het voor het eind van de eeuw kaalgekapt zou zijn. Maar onder het bewind van latere Nobelprijswinnaar Oscar Arias veranderde de wind. Milieuminister Alvaro Umana initieerde een simpel maar effectief beleid: hij ging boeren betalen voor zogenaamde ecosysteemdiensten, zoals het produceren van zuurstof of vasthouden van water. Anders gezegd: natuur op het land werd waardevol. Het beleid werd betaald uit een belasting van maar 3,5 procent op benzine.

Het gevolg: voor boeren op marginale, minder vruchtbare gronden, werd het lucratief om bomen te laten staan of om ze te verplanten. Boeren op vruchtbare gronden bleven voedsel produceren, want dat was voor hen winstgevender. Het succes is enorm. Was in 1986 nog 27 procent van Costa Rica bos, nu is dat 55 procent. En ondertussen is het marktleider op het gebied van tropische vruchten als ananas. Niemand hoeft onteigend, winnen doen zowel de natuur, de boer als de consument.

Het gevolg: voor boeren op marginale, minder vruchtbare gronden, werd het lucratief om bomen te laten staan of om ze te verplanten. Boeren op vruchtbare gronden bleven voedsel produceren, want dat was voor hen winstgevender. Het succes is enorm. Was in 1986 nog 27 procent van Costa Rica bos, nu is dat 55 procent. En ondertussen is het marktleider op het gebied van tropische vruchten als ananas. Niemand hoeft onteigend, winnen doen zowel de natuur, de boer als de consument.

 

Over de auteur:

Hidde Boersma

Hidde Boersma is wetenschapsjournalist, microbioloog en documentairemaker. Hij schrijft over landbouw, biotechnologie en vooruitgang en maakte de film Well Fed over het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen in ontwikkelingslanden. Samen met Ralf Bodelier publiceerde hij eerder Ecomodernisme. Het nieuwe denken over groen en groei en het vorig jaar verschenen Meer. Hoe overvloed de wereld juist duurzamer en welvarender maakt.

Een artikel uit: editie Oktober 2021